tijd

Vroeger aten we altijd van het seizoen en soms uit de moestuin van mijn opa. Hij was groenteboer in Kapelle. Oma stond in de winkel. Achter de winkel was de schuur waarin de (aard)appelen en de kolen lagen. En daar stond ook de wagen waarmee mijn opa leurde. Dat leuren ging vroeger met paard en wagen. De groenten en het fruit zaten in manden die op de kar stonden. Later werd dat een vrachtwagentje met houten veilingkratten. Daar tufte hij rustig mee langs al zijn vaste adresjes in en rond Kapelle en Goes. Sigaartje er bij en voor iedereen een praatje. Als hij in Goes moest zijn, lunchte hij met ons mee. We aten namelijk iedere dag tussen de middag brood. Als mijn opa mee at dan ging alles op het gemak en met aandacht. Dat was de tijd dat de bakker trouwens iedere dag bij ons thuis het brood kwam afleveren en de melkboer eens in de drie dagen langskwam. Als er die dag niemand thuis was, dan zette mijn moeder het rekje gewoon buiten. Soms met een portemonnee erin(!) en dan kwam het rekje, vanzelf gevuld, terug bij de voordeur. Om nu meteen te roepen dat vroeger alles beter was, nee. Het is nu anders en ook leuk. Man gaat iedere week om groente en fruit en bij de bakker komen we ongeveer tweemaal per week, bij de kaasboer ongeveer eens per twee weken en bij de slager wekelijks. Vaak is dat erg gezellig. Praatje hier, even proeven daar. Het is soort van routine geworden. Voor de grote boodschappen gaan we naar de supermarkt of de Natuurwinkel. Tuurlijk is het makkelijk dat we in de stad wonen. Iemand die langs de deur zou komen is niets voor ons. Werk, school en sport houden ons door de dag heen, vaak buitenshuis, bezig. Om me heen zie ik niets anders. Toch lijkt me zo’n moestuin ook wel wat. Beetje schoffelen, zaaien en oogsten. Zeker nu ik op tv het programma ‘Van Hollandse bodem’ volg. Dat ziet er allemaal zo aantrekkelijk uit. Alsof het niets kost, zo’n moestuin. Alleen tijd. Tsja.